-
1 band
n. band; orkest; bende--------v. verenigen; een band aanbrengenband1[ bænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bende ⇒ groep, troep3 band ⇒ (dans)orkestje, fanfare, popgroep♦voorbeelden:1 a band of light • een lichtstreep/strooka black band round his hat • een zwart(e) lint/band om zijn hoeda rubber band • een elastiekjea pair of bands • bef¶ the band begins to play • nu wordt het ernstig/menens————————band2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский